Wintertijd en zomertijd. We noemen dit ook wel “externe” tijd of de “sociale klok”. Bijna alle organismes op aarde, inclusief de mens, beschikt echter ook over een “interne tijd”. Voor onze gezondheid zullen deze twee klokken ‘gelijk’ moeten lopen.
Een stukje geschiedenis over tijd, tijdzones en zomertijd
Tot 1908 kende ons land géén standaardtijd: iedere plaats in ons land hanteerde haar eigen zonnetijd, be- paald door het moment dat de zon op zijn hoogst stond: dit werd het midden van de lokale dag, 12:00 uur. In Enschede was het daardoor al 12:08 uur als het in Amsterdam nog 12:00 uur was. Dit werd medio 19e eeuw lastig voor twee nieuwe landelijke netwer- ken: het telegraafnetwerk en het spoornetwerk. Zij stelden daarom voor hun diensten de tijd in het hele land gelijk aan de middelbare zonnetijd van Amster- dam (Amsterdamse tijd). In 1908 neemt het Nederlandse parlement een wet aan waarin de Amsterdamse Tijd als officiële tijd in heel het land gaat gelden. Deze Amsterdamse tijd liep dus veertig minuten achter op onze huidige standaardtijd (wintertijd).
Tijdzones
Ligging van landen in Europa en de huidige keuze van tijdzones. Ei- genlijk zouden de lan- den Nederland, België, Luxemburg, Frankrijk en Spanje qua ligging bij dezelfde tijdzone als Groot Brittannië horen, Greenwhich Mean Time (GMT), oftewel de uni- versele standaardtijd (UTC), maar momenteel wordt daar Midden-Eu- ropese tijd gehanteerd in de winter (UTC+1) en Oost Europese tijd in de zomer (UTC+2).
Bron illustratie: Chrono@work
In 1884 neemt ons land deel aan de internationale meridiaanconferentie in Washington DC. In deze con- ferentie wordt afgesproken dat de meridiaan van Greenwhich voortaan wereldwijd als nulmeridiaan zal fungeren en werd het concept van ‘tijdzones’ geïntroduceerd (maar nog niet overal ingevoerd). De bij iedere zone behorende tijd zou de zonnetijd voor de centrale lengtegraad van de zone zijn. Zone nul (Greenwhich Mean Time, GMT of UTC) was gecentreerd op de nulmeridiaan die door het Royal Observatory te Greenwhich loopt (figuur 1). Amsterdamse tijd liep 20 minuten voor op GMT. België en Frankrijk adopteerden GMT.
Zomertijd
Zomertijd 1918-1940: In 1916 voerde Duitsland het begrip ‘zomertijd’ in: de klok werd in de zomer een uur vooruit geschoven, van (in Duitsland) UTC +1 naar UTC +2. Nederland volgde dit besluit in 1918 en han- teerde Amsterdamse Tijd in de winter, en Amsterdamse tijd +1 uur in de zomer. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zet het Nazi-regime in alle bezette gebieden, inclusief Nederland, de tijd gelijk met de Duitse tijd: daarom gaan we in 1940 van Amsterdamse tijd over op Midden-Europese Tijd (de tijd van Berlijn), eigenlijk een tijdzone “te ver” naar het Oosten. Nederland besluit in 1946 voorlopig op Midden Europese Tijd te blijven en legt dit in 1958 vast als onze wettelijke tijd. Van UTC + 20 minuten vóór de oorlog, gingen we dus over op UTC +1 uur. Daarmee begonnen we veertig minuten uit de pas te lopen met de zonnetijd. Zomertijd werd afgeschaft.
Zomertijd 1977-nu: In 1977 voerde ons land in navolging van andere Europese landen de zomertijd weer in, waardoor we ’s zomers in totaal bijna twee uur uit de pas gingen lopen met de zonnetijd (UTC+2). Sinds 2000 is de datum van overgang tussen zomer- en wintertijd en vice versa Europa-breed wettelijk in een EU-richtlijn vastgelegd. Deze richtlijn wil de EU nu intrekken.
Externe tijd en interne tijd” De biologische klok
Tijdzones en zomertijd. We noemen dit ook wel “externe” tijd of de “sociale klok”. Bijna alle organismes op aarde, inclusief de mens, beschikt echter ook over een “interne tijd”, bepaald door onze “biologische klok”.
De centrale biologische klok bij mensen is gelocaliseerd in de hersenen. Het is een gebied van ongeveer twintigduizend zenuwcellen en heet de suprachiasmatische nucleus (SCN). In deze zenuwcellen vinden processen plaats die een ritme van ongeveer 24 uur genereren in verschillende processen bijvoorbeeld lichaamstemperatuur, bloeddruk, spierkracht, reactiesnelheid, rekensnelheid, hormoon- concentraties etc. Al deze ritmische processen zorgen er onder andere voor dat we op het ene moment opti- maal kunnen slapen en op het andere optimaal kun- nen functioneren. Gaan we tegen deze biologische tijd in, bijvoorbeeld bij het reizen over tijdzones, of bij het werken in de nacht, dan voelen we dat onder andere doordat we moe worden en slechter functioneren op tijden dat we wakker zijn en slecht kunnen slapen als het niet onze eigenlijke bedtijd is. Het werken op “niet- optimale” tijdstippen brengt dan ook risico’s op fouten en ongelukken met zich mee: het grootste risico op fouten en ongelukken ligt in de nachtelijke uren. Oorzaak is de biologische klok die op dat moment het lichaam optimaal heeft voorbereid op slapen en de vaak al lange wakkerduur voordat iemand in de nachtdienst gaat werken. Op lange termijn heeft werken tegen de klok in nadelige effecten voor de gezondheid : de Gezondheidsraad concludeerde in 2017 dat er een verhoogd risico is van werken in de nacht op het ont- wikkelen van slaapstoornissen, hart- en vaatziekten en suikerziekte (Gezondheidsrisico’s door nachtwerk, Den Haag: Gezondheidsraad, 2017; publicatienr. 2017/17). Al met al kan geconcludeerd worden dat rekening houden met interne tijd belangrijk is voor veiligheid en gezondheid.
Wat heeft dit te maken met de discussie rondom zomer- en wintertijd?
De periode van door de biologische klok gegenereerde ritmes is niet precies 24 uur, maar varieert tussen individuen van ongeveer 23,5 uur tot 25 uur. Hoe langzamer de klok loopt hoe meer men een avondtype is, hoe sneller de klok loopt hoe meer ochtendmens. Doordat de periode niet precies 24 uur is zouden ze langzaam uit de pas gaan lopen met de licht-donker cyclus buiten: de rotatie van de aarde is immers 24 uur.
Blootstelling aan licht zorgt er echter voor dat de biologische klok steeds even gelijk wordt gezet. Het effect is afhankelijk van het tijdstip waarop licht via het oog binnenkomt: licht in de vroege ochtend verschuift onze klok naar een vroeger tijdstip, licht in de late avond naar een later tijdstip.
Dit kan zowel door natuurlijk zonlicht, als ook door kunst- licht plaatsvinden, maar het blijkt dat wij mensen gemiddeld behoorlijk afgestemd zijn op de zonnetijd: hoe verder naar het Westen in een tijdzone hoe later de gemiddelde mens op vrije dagen slaapt. Met andere woorden, hoe later het ’s morgens licht wordt hoe minder onze biologische klok kan worden gecorrigeerd en hoe later we willen en kunnen slapen. Dit blijkt ook uit verschillen in slaap in de zomer en winter: in de winter wordt er gemiddeld later geslapen en hebben we meer moeite met op tijd op te staan. Omdat wij erg ver naar het westen in de Midden-Europese tijdzone leven, slapen wij Nederlanders gemiddeld een half uur later dan onze Duitse oosterburen. Een ander probleem dat juist in de winter optreedt is winterdepressie; naar schatting vier procent van de Nederlanders lijdt aan een echte depressie in de winter, zo’n vijftien procent heeft last van een winterdip. Voor beide aandoeningen is lichtbehandeling in de ochtend zeer effectief: zo’n 75 procent van de mensen knapt op van een week ochtendlicht. Bij de omschakeling naar zomertijd verzetten we onze sociale klok. We moeten ten opzichte van de wintertijd en zonsopkomst en ondergang een uur eerder op en een uur eerder naar bed: onze biologische klok moet zich aanpassen. Dat bereiken we het beste door ’s avonds minder licht te hebben en ’s morgens meer. In de zomer hebben we ’s ochtends als we de wekker zetten en op tijd opstaan, voldoende licht en hoewel het lange licht in de avond ons laat naar bed wil sturen, lukt het de meeste mensen met enige moeite om hun biologische klok uiteindelijk te verschuiven. De echte avond- types, met hun langzame biologische klok hebben er de meeste moeite mee; die moeten meer corrigeren dan de ochtendtypes. De omschakeling naar de wintertijd levert vaak minder problemen op: doordat onze biologische klok bij de meeste mensen een periode heeft van iets meer dan 24 uur, is een beetje later naar bed gaan en daarmee blootstelling aan kunstlicht, een uur extra slapen en later op kunnen staan makkelijker. De winter is sowieso al een periode waarop de meeste mensen op vrije dagen later gaan slapen en op werkdagen meer moeite hebben met op tijd opstaan (sociale jetlag). Dit komt doordat het ’s morgens langer donker is dan in de zomer.
Gevolgen van permanent zomertijd voor veiligheid en gezondheid.
Zouden we zomertijd blijven hanteren in de winter (Oost-Europese tijd, UTC+2), dan wordt het
’s ochtends nog een uur later licht vergeleken met de huidige situatie in de winter (Midden-Europese tijd, UTC+1) en zou onze slaap in de winter nog later wor- den dan nu: sociale jetlag en slaaptekort zullen toene- men. Een grote sociale jetlag is gecorreleerd met
slaaptekort, een verhoogd risico op overgewicht, de- pressieve stemming en meer roken/alcohol drinken. In Rusland werd in 2011 besloten permanent zomertijd te hanteren, hiervan is men later teruggekomen. On- derzoek wees onder andere uit dat het percentage winterdepressie toenam en de sociale jetlag bij vooral jongeren toenam. Op lange termijn is de verwachting dat het slaaptekort dat ontstaat, de werking van het immuunsysteem vermindert en daarmee de kans op infectieziekten verhoogt, en dat risico’s op het verkrij- gen van hart- en vaatziekten, metabool syndroom en neurodegeneratieve aandoeningen verhogen. Uit een groot Europees onderzoek blijkt dat 6-34 procent (af- hankelijk van het land) van de auto-ongelukken een direct gevolg zijn van vermoeidheid en slaapproble- men. Wanneer gekozen wordt voor permanent Oost- Europese tijd zal dit kunnen toenemen door meer slaapproblemen, immers mensen zullen als gevolg van de slechtere aansluiting bij de biologische klok minder uitgerust de weg op gaan. Naast een verhoogd risico in het verkeer door vermoeidheid zal ook het late tijd- stip van zonsopkomst en daarmee het donker zelf, een verhoogd risico vormen op het deelnemen aan het verkeer. Uit een onderzoek van nationaal wetenschap- pelijk instituut voor verkeersveiligheidsonderzoek SWOV blijkt dat de meeste ongelukken thans in de winter en vooral in de avondspits plaatsvinden (Bijleveld F.D. en Stipdonk H.L. (2013, Stichting We- tenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid R-2013- 8). De conclusie in het rapport is dat dit vooral aan het donker zal liggen en op basis daarvan breekt SWOV een lans voor permanente zomertijd waardoor het
’s avonds langer licht blijft. Naast dat ook het slechte weer in de winter een rol zal spelen in de avondspits, wat met het handhaven van zomertijd niet wordt opge- lost, wordt hierbij naar de mening van de auteurs ver- geten dat het met permanente zomertijd langer don- ker is in de ochtend; het zal in de winter vier maanden lang pas na 8:30 uur licht worden. In midwinter zal de zon pas rond 9:45 uur opkomen. Dit treft juist de groep kwetsbare verkeersdeelnemers: de grote groep fietsers tussen 8:00 en 9:00 uur. Bij beroepsgroepen die buiten werken en vaak al om 8:00 uur beginnen betekent het ook dat zij één uur langer in het donker moeten werken, behalve voor de gezondheid zal ook hier veiligheid in het geding zijn.
Bronen:
illustratie: Chrono@work
Marijke C.M. Gordijn, PhD. Chrono@Work & Gelifes, Rijksuniversiteit Groningen, Marco Langbroek, PhD.